
De verloren zoon
Op 25 september 1920 werd Linton Stephenson als zoon van een boerenfamilie geboren in Davidson, Sask, in Canada.
Het was zeer hard werken in de vooroorlogse jaren voor de boer, zijn vrouw en hun 10 kinderen, 4 jongens en 6 meisjes.
Na zijn lagere schoolopleiding werkte Linton op het ouderlijk bedrijf.
Op 21-jarige leeftijd meldde hij zich vrijwillig aan voor de militaire dienst, zoals zovele jongemannen in Canada deden.
Zijn liefste wens was vlieger te worden na de eerste 3 maanden basisopleiding in Canada.
Omdat er geen plaats was bij de vliegeropleiding, besloot hij zich op te geven voor luchtschutter (airgunner), een cursus van 7 maanden.
Hij slaagde voor zijn examens, kreeg zijn ”stripes with wings” en werd bevorderd tot sergeant.
Om tegen de Duitsers te vechten werd hij naar Engeland overgeplaatst. Hier werd het vaste team van de 7-koppige bemanning van een Lancaster-bommenwerper samengesteld.
Ook nu weer werd er volop geoefend met het splinternieuwe toestel, waarbij elke nacht benut werd om alles uit te proberen, tot en met het vliegen met één van de vier motoren.
Drie vluchten werden naar de Duitse industriesteden volbracht, maar de vierde werd hem fataal. Het toestel sloeg op 12 juni 1943 te pletter bij Teuge, waarbij 6 bemanningsleden overleden en één, Linton Stephenson, de achterschutter, de crash overleefde.
50 jaar later bezocht hij onze gemeente. Zijn belevenissen komen in de volgende Kroniek.
Een emotioneel weerzien…
Wanneer de familie Stephenson op Schiphol afgehaald wordt kunnen ze het nog steeds niet geloven dat ze zo maar uitgenodigd zijn om naar Nederland te komen. Zij voelen zich uitverkoren en zijn diep onder de indruk wanneer hun verteld wordt van het hoe en waarom.
Linton Stephenson heeft nog nooit de gebeurtenissen hem in de oorlog overkomen, goed kunnen verwerken. Steeds is hij nog met zijn gedachten bij het neerkomen in Teuge, bij wat met zijn collega’s is gebeurd, hoe zij ter aarde besteld zijn enzovoort. Hij heeft er thuis zelden over gesproken, slechts een enkele maal met zijn zoon.
Wanneer het gezelschap in Terwolde aankomt wordt er gauw een broodje gegeten waarna men naar de school van meester Koster gaat. Meester Koster leidt altijd de herdenking en de kinderen uit de hoogste klas leggen dan bloemen op de graven van de oorlogsslachtoffers. Nadat Linton alle kinderen een hand gegeven heeft en hen iets verteld is over oorlogen en de geschiedenis van het neergestorte vliegtuig mogen ze vragen stellen. Bij het beantwoorden van de vraag van een der kinderen, wanneer hij voor het laatst zijn collega’s gezien heeft, raakt hij zeer geëmotioneerd als hij vertelt dat er in het vliegtuig alleen maar vlammen en rook te zien was en hij slechts heeft horen roepen om hulp. Gelukkig kan hij bij de volgende vraag zijn emoties weer onder controle krijgen.
Tijdens de veertien dagen dat hij met zijn vrouw en zoon hier was heeft hij vele emoties moeten verwerken. De moeilijkste dag voor hem is dan ook de dag geweest waarop hij alle plaatsen bezocht die met het neerkomen van het vliegtuig te maken hadden. Als eerste hebben wij hem naar de plaats gebracht waar het vliegtuig neergestort was. Vervolgens de plek waar hij zelf neergekomen was aan zijn parachute. Daarna naar de familie Molder waar hij door de heer Molder, die hem gevonden had, mee naar toe genomen was. Aan dezelfde tafel gezeten, op dezelfde plek, waar hem eveneens destijds op die fatale dag, een borrel ingeschonken werd door mevrouw Molder, werd het heel stil. Wanneer hem dan nog verteld wordt, hoe de Duitsers de familie Molder bedreigden, moest hij wel enkele tranen wegpinken. Ook wordt een bezoek gebracht aan de heer Nijhof die hij in het weiland had zien lopen. Dan komt het moeilijkste, het kerkhof. Hier hebben wij hem de graven gewezen en vervolgens een poos alleen gelaten. Veel is er met hem gepraat over wat er precies gebeurd is en langzamerhand worden de emoties voor hem beheersbaar. Tijdens de stille rondgang op het kerkhof, wanneer de kinderen een rode roos op de graven leggen, wanneer hij samen met wethouder Spekreijse een krans legt bij zijn gevallen collega’s, steeds is het hem aan te zien dat het niet vanzelf gaat. Hij is zeer onder de indruk van alle mensen die hem na afloop een hand geven en hem bedanken voor wat hij in de oorlog gedaan heeft. Hij kan het moeilijk begrijpen, hij voelt zich geen held, hij voelt zich meer slachtoffer van het oorlogsgeweld.
Een geweldige indruk heeft het bezoek aan de burgemeester op hem gemaakt. Hij kon maar niet begrijpen dat hij hier zo geëerd werd. Met koninginnedag staat hij tussen alle geridderden op het bordes voor het gemeentehuis waar hij ook de duiven mag loslaten.
Linton is ook nog te gast geweest op een bijeenkomst van de Rotaryclub. Op de avond voor zijn vertrek heeft hij samen met zijn zoon nog bloemen gelegd op de graven van zijn gesneuvelde collega’s.
De Kroniek is te klein om alle gevoelens van deze man te verwoorden, maar men kan met zekerheid stellen dat een heel ander mens naar Canada teruggegaan is. Bevrijd van nare gedachten, blij om te zien hoe dankbaar de mensen hier waren, hoe goed de graven verzorgd worden, de eer die hem te beurt is gevallen. Hij is in deze veertien dagen bevrijd van veel oorlogsleed. De Oudheidkundige Kring Voorst dankt vanaf deze plaats nogmaals een ieder die meegewerkt heeft om dit mogelijk te maken. De Rotaryclub die zijn overkomst mogelijk maakte, de mensen die hem onderdak verleenden, maar ook zij die hem begeleid hebben op moeilijke momenten, zij die hem iets anders van ons land hebben laten zien en zij die hem de eer gaven die het hele Canadese volk verdiende.

Linton Stephenson, de staartschutter
In het vorige nummer van de Kroniek gaf ik een inleiding over Linton Stephenson, die met zijn bommenwerper neerstortte in Teuge op 12 juni 1943. In dit vervolg wil ik verslag doen van zijn oorlogsbelevenissen.
De voorgeschiedenis
Toen Linton zich meldde voor de vrijwillige dienstplicht, net als zijn 2 broers, kreeg hij eerst de gebruikelijke basisopleiding van 3 maanden in het Basiskamp aan de Canadese Westkust. Hierna moest hij 5 maanden wachtlopen bij een luchtmachtbasis voor watervliegtuigen. Toen men personeel vroeg bij de luchtmacht reageerde Linton als 22-jarige jongen en hoopte door de selectie voor jachtvlieger te komen. Dit lukte niet, maar wel werd hij toegelaten tot de opleiding voor luchtschutters. De drie maanden durende opleiding tot “airgunner” was heel zwaar voor hem. De belangrijkste vakken waren: navigatie, kaartlezen bij nacht vanaf herkenningspunten op de grond (rivieren, meren en steden), morse-code door lichtsignalen en vliegtuigherkenning bij dag en nacht van vriend en vijand. Daarnaast het vaktechnische gedeelte van de mitrailleurs, tweeling en vierling. Bij het slagen van alle examens kreeg hij zijn diploma en de bijbehorende ”wings”.
In Engeland
Na deze Canadese training werden ze naar Engeland gestuurd naar de Holding School, een centrale wachtplaats, waar men alleen maar moest wachten tot er een plaats vrijkwam bij Bomber Command. Men was nl. volledig afhankelijk van het aantal nieuw te bouwen bommenwerpers.
Het leven van Linton veranderde, toen hij bericht kreeg, dat hij was toegelaten tot de O.T.U., de Operational Training Unit van Bomber Command.
Een splinternieuwe 4-motorige bommenwerper, een AVRO Lancaster, nr. ED 976 kreeg een eigen, vaste, bemanning van 7 leden. Nu begon een 10-weken durende specialistische training met het nieuwe toestel. Starten, landen, starten, landen, eerst overdag, later alleen bij nacht.
Alle leden oefenden hun taken honderden keren, binnen het toestel gingen alle gesprekken via de intercom, die met collega-vliegtuigen via de seinlamp.
De bemanning was deze weken voortdurend bij elkaar, dag en nacht, werken, ontspannen, eten, drinken, slapen, men vertrouwde elkaar en men kon op elkaar rekenen, men had een onvoorwaardelijk geloof in ieders kracht.
Tenslotte werden de steeds terugkerende oefeningen vervelend, het werd tijd voor grotere acties. De Lancaster met de roepletters “H.W.S. for Sugar” en zijn bemanning waren klaar voor hun taak, het bombarderen van Duitsland.

De Eerste Grote Vluchten
De eerste operationele vlucht was bij het No. 460 (Australian) Squadron. De nachtvlucht naar enkele kleine doelen in Duitsland verliep goed, toch was het voor de bemanning een heerlijk gevoel weer thuis te zijn. In mei 1943 werd hun toestel ingedeeld bij het No. 100 Squadron van de R.A.F., die haar basis had op het vliegveld Waltham bij Grimsby in Lincolnshire.
In de nacht van 23 op 24 mei ’43 gingen ze met een grote macht in de nachtelijke uren naar Dortmund. Daar leerde Linton de verschrikkingen van het Duitse luchtafweergeschut, het Flak, kennen die nauw samenwerkte met de zoeklichten bij de industriecentra.
Hun derde tocht naar Duitsland was in de nacht van 25 op 26 mei ’43 en nu was Düsseldorf het doel. Hier was de Duitse afweer een ware hel. Zoals altijd zat Linton doodsbang in de staartkoepel, de linkerhand aan de handel om de koepel te draaien, de rechterhand aan de knop van de 4 zware mitrailleurs. Overal om hem heen ontploften de granaten, gaten werden in de romp van het toestel geslagen. Na het afwerpen van de bommen ging men weer in een strakke formatie huiswaarts, nog steeds bang voor het plotselinge opduiken van de Duitse nachtjagers, die via peilstations en nog primitieve Radar naar de bommenwerpers werden geleid. Gelukkig liep de 3de trip voor de Lancaster goed af.
Na de drie vluchten kreeg men enige dagen rust, maar op 11 juni ’43 werd de bemanning opgeroepen voor een briefing voor de komende nacht. Het zou weer Düsseldorf worden.
De Fatale Vlucht
*”We vlogen boven de Roer-vallei, de Vallei van de Hel, op een hoogte van 7000 meter tussen Keulen en Düsseldorf. Hier ontmoetten we een muur van granaten van het Flak, waar we doorheen moesten. We noemden dit “Running the gauntlet”, spitsroedenlopen, vanwege het grote aantal neergeschoten vliegtuigen.
We hadden net onze bommen losgelaten boven onze doelen, de fabrieken en de spoorwegen van Düsseldorf, toen ons toestel plotseling werd gevangen in de blauwe stralen van het hoofdzoeklicht. Ogenblikkelijk richtten ongeveer 40 zoeklichten hun stralen op ons toestel. We zaten op een centraal punt aan de hemel, zoiets als bovenop een piramide van lichtstralen.
Alles was zo fel verlicht, dat ik gemakkelijk een krant had kunnen lezen in mijn koepel op 7 km hoogte, maar ik was totaal verblind en zou geen aanstormende nachtjager kunnen zien als hij ons aanviel. Binnen enkele seconden ontploften de Flak-granaten, men was in korte tijd ingeschoten.

In Engeland
Plotseling hoorde ik door de intercom, dat we geraakt waren, de buitenste linkermotor stond in brand en onze navigator was ernstig gewond. Het uitvallen van de motor was voor mij rampzalig, want alle hydrauliek voor mijn koepel werd door deze motor geleverd. Mijn hydraulische handels kon ik niet meer gebruiken en ik moest overschakelen op handkracht. Met mijn linkerarm moest ik de 4 mitrailleurs draaien, met een klein handeltje bij mijn rechterhand de koepel draaien. Dit was voor mij een angstaanjagend moment, verblind door het felle licht en wetend dat ik een aanvallende Duitse jager niet zou kunnen neerschieten met mijn armoedige mitrailleurs.
In een wilde duik, draaiend van links naar rechts, lukte het de piloot uit de zoeklichten weg te komen. We zaten toen op een hoogte van 4000 meter, niet wetend in welke richting we vlogen. Omdat onze navigator ernstig gewond was kon hij ons niet helpen. Op 3 motoren klommen we naar een hoogte van 6000 meter. Aan de hand van de sterren en Engelse radiostations koersten we in westelijke richting, proberend via het IJsselmeer en de Noordzee thuis te komen. Als eenzaam, kreupel paard hinkten we op 3 motoren huiswaarts. Iedereen was doodsbang, omdat we wisten dat een achterblijver een prachtig doelwit was voor de Duitse Radar en de nachtjagers.
We Storten Neer
Plotseling werden de 2 rechtermotoren door een granaat van het afweergeschut in brand geschoten. “We zitten niet boven het IJsselmeer, maar boven Amsterdam”, flitste het door mijn hoofd, want dat wisten we zeker: Amsterdam, Schiphol en Flak, die horen bij elkaar (noot 1).
De motoren brandden zo fel, dat de vlammen langs mijn staartkoepel sloegen. Direkt daarna kwam de stem van de captain, “Verlaat ’t toestel!”. Terwijl ik mij klaar maakte naar de nooddeur te kruipen, hoorde ik mijn Canadese vriend, J.W. Lake, de midbovenschutter, om hulp schreeuwen. Ik worstelde uit mijn stoel om mijn kameraad te helpen.

In Engeland
Mijn parachute hing links van mij, ik pakte het ding en begon het aan mijn harnas vast te gespen. De rechter ”snap” kon ik aan de ring vastmaken, die linker wilde niet, absoluut niet, waarschijnlijk was hij verborgen door een granaatschijf. Ik zwette als een rund, vloekte en staakte tenslotte mijn pogingen. Ik deed mijn zuurstofmasker en de intercom af en ging op weg naar Lake, die het uitschreeuwde van de pijn.
Over een smalle plank lopend, moest ik eerst twee zware binnendeuren openen, over het toilet klimmen en dan nog een meter of zes door vlammen en rook kruipen, voordat ik bij mijn vriend in nood was. En dat alles in een neerstortend vliegtuig, ’t was een ware nachtmerrie. Ik herinner mij nog goed, dat ik al kruipend mijn parachute probeerde vast te gespen.
Toen werd het zwart voor mijn ogen, waarschijnlijk door een gebrek aan zuurstof. Vanaf dat moment kan ik mij van de vallende Lancaster niets meer herinneren (noot 2).
Terug op Aarde
Ik werd wakker in een vochtig weiland, in de buurt van bomen en bosjes, vlakbij een afrastering en een sloot. Een eind verder was een boer aan ’t melken. Mijn parachute lag naast me, ik verstopte hem in de rand van de sloot. Mijn laarzen was ik kwijt en ik verrekte van de pijn.
Langzamerhand kwam ik bij mijn positieven, alles werd weer iets helderder, ik begreep dat er een mirakel was gebeurd. Ik wist niet dat ik mijn parachute had losgetrokken en ik was naar beneden gekomen hangend aan één riem van mijn chute.
Wat had ik een geluk gehad en ik dankte God, dat hij mijn leven had gered, hoewel ik ontzettende pijn had. Ik had enkele lendenwervels beschadigd, spieren in mijn nek en schouders verrekt, door de klap van de zich openende para…chute verloor ik bijna mijn rechterarm, verstuikte mijn knieën en één enkel en ik was mijn helm verloren.
Ik probeerde de aandacht van de boer te trekken, maar deze reageerde niet op mijn gezwaai. Wel liep een jongen bij de melkende boer tussen de koeien, maar deze deed ook niets (noot 3).

In Engeland
Even later, ik denk dat het toen 5 uur, misschien half 6 geweest is, liep een jongeman door het andere weiland, hij zag mij wel, stapte over de afrastering en wilde me meenemen. Omdat ik niet kon lopen, heeft hij mij naar zijn huis gedragen. Binnen zag ik een tamelijk lange vrouw met een meisje van 4 of 5 jaar (noot 4). De vrouw verzorgde mij zo goed ze kon, ik kreeg een stuk brood met reuzel en een glas witte wijn (’t blijkt melk te zijn met een scheut jenever te zijn).
Als dank gaf ik haar mijn plastic etui met allerlei soorten buitenlands geld, maar ze wilde het niet aannemen. Ik zal nooit de angstige ogen van die vrouw vergeten, ze was zo bang voor de Duitsers.
Na enige tijd kwam er een blonde jongeman binnen die goed Engels sprak. Hij zei, dat ze me niet konden helpen, ik was te zwaar gewond en overal waren Duitse patrouilles aan ’t zoeken (noot 5).
Na een kwartier stapte er een jonge Hollandse politieagent binnen die geen Engels sprak. Met handen en voeten pratend wilde hij weten of ik bewapend was, maar ik had geen pistool bij me. Ook hij zei, dat ze mij niet konden helpen en dat de Duitsers me spoedig zouden ophalen (noot 6).
In Gevangenschap
Tegen half negen, negen uur stopte er een motor en een vrachtwagentje bij de boerderij met een officier en een heel stel snotjongens, Hitlerjugend of zoiets. De Duitser vroeg iets aan de agent, het antwoord was “Too-gay” of “Toe-gee”, dat weet ik niet zeker. (Later blijkt dat Teuge te zijn.) Toen gingen we naar buiten, de jonge soldaten hielden me met hun geweren onder schot. Ik werd gedwongen op de laadbak te klimmen, ik moest op een kistje in het midden gaan zitten met mijn hoofd naar beneden. Het was een enorme vernedering, die jonge knapen van 15 of 16 jaar rondom me (noot 7).

In Engeland
Na 15 tot 20 minuten rijden kwamen we bij een hoge muur met een poort erin. Tussen de Hitlerjugend door moest ik naar een gebouw strompelen, een trap op klimmen en in een kamer werd ik door een Duitser ontvangen die beter Engels sprak dan ik als Canadees. Deze Nazi-officier schreeuwde me toe: “Terror-flyer, killer of women and children”. Uiteindelijk moest ik weer naar beneden, daar stond in de tuin een lange rij Hitlerjugend waar ik tussendoor moest. Van de officier mochten ze me uitschelden, spugen, schoppen en stompen. Het was verschrikkelijk, ik haat de Duitsers nog steeds voor dat wat daar gebeurde. Na een meter of 20 kwamen we bij smalle stenen garages of cellen met deuren van zware houten balken met een kijkglaasje ’t midden. Ik werd in zo’n donker, vochtig hol gestopt en de deur ging op slot. Ik ben er een dag of twee geweest, kreperend van de pijn en levend in een soort shocktoestand. Ik hoorde dat links en rechts van mij ook mannen in de cellen zaten.
Daarna werd ik verhoord door de German Red Cross. Men vertelde mij, dat al mijn kameraden waren neergestort en verbrand. Ze wilden de namen weten, dan konden ze deze doorgeven aan het Engelse Rode Kruis. Ik zei, breng me naar het wrak, dan zal ik zeggen wie op welke plek in de Lancaster zat. Maar dat wilden ze niet, dus ik geloofde niet, dat ze allen waren gedood. Ze waren vast en zeker met hun parachute ontkomen en de Duitsers wilden ze opsporen. Het was vast weer zo’n smerige Nazi-truc.
Uiteindelijk werd ik naar Frankfurt am Main gebracht naar Dulag Luft. Daar werd ik 12 dagen lang eenzaam opgesloten en elke dag verhoord door de Gestapo en de Luftwaffe. Op de laatste dag lieten ze mij een dik boek zien met gegevens over de RAF, de vliegvelden, de bemanningen en alle bijkomende gegevens. Ik stond er versteld van wat ze over mij wisten, waar ik getraind had, met welk schip ik over de Oceaan was gegaan naar Engeland, dat mijn Commanding Officier 2 dagen voor mijn vertrek was bevorderd. Zelfs het serienummer van onze splinternieuwe Lancaster was bij hen bekend.
Het Einde
Hierna werd ik, samen met anderen, naar een groot vliegerkamp in Koningsberg, Oost-Pruisen gebracht vlak bij de grens met Estland, er zaten meer dan 10.000 man. In dit kamp was het leven best uit te houden, veel collega’s onder elkaar, een redelijk goede behandeling en regelmatig een Rode Kruis pakket uit Engeland.
Het werd voor ons gevaarlijker toen de Russische legers steeds dichterbij kwamen. Toen ze in de buurt van Vilna waren, werden we per schip naar Thorn in Polen vervoerd. Hier bleven we ongeveer 3 weken. Mijn laatste gevangenschap was die van Fallingbostel.

In Engeland
Toen de Russen steeds dichterbij kwamen werd ik met 15.000 anderen gedwongen tot een “dodenmars” gedurende 25 dagen, bewaakt door veel oudere Duitse soldaten. Ik probeerde zoveel mogelijk in ’t midden van de troep te lopen, want ik wist wat de Nazi’s met de achterblijvers deden. Het is een beestachtige tocht geweest in april ’45, bijna geen eten en alsmaar lopen, het was een ware verschrikking.
In de buurt van Luneberg aan de Elbe werden we plotseling op 2 mei ’45 door het Britse leger bevrijd. Drie dagen na de bevrijding vloog ik naar het Engelse vliegveld Bournemouth. Veertien dagen later vloog ik terug naar Canada.
Gelukkig was ik een jaar later weer zover door de fysiotherapeuten behandeld, dat ik geen pijn meer in mijn rug had, want als timmerman kun je niet lang werken als je steeds last hebt van je rugwervels.
Ik ben in 1942 bij het leger begonnen als sergeant, maar bij mijn terugkeer in 1945 in Canada werd ik tot officier bevorderd.
Mijn nummer was en is J 96463.
notes
Linton Stephenson
Het bovenstaande verhaal is opgetekend naar aanleiding van gesprekken met Linton, zijn brieven aan de O.K.V., de interviews met journalisten van Het Voorster Nieuws, het Deventer Dagblad, Radio Gelderland en de Lokale Omroep Voorst.
De volgende noten zijn van belang als aanvulling op de belevenissen van de neergestorte vlieger:
noot 1:
De Lancaster werd neergeschoten door Leutnant Rapp en zijn radio-telegrafist met hun 2-motorige toestel, een Messerschmitt BF 110 van de derde groep van de Nachtjagereenheid, III/NJG I, gestationeerd op het vliegveld Twente.
noot 2:
De heer J. Haverkamp, Teuge vertelt:
In de nacht werd ik wakker van het zware gebrom van de vliegtuigen. Ik stond voor het raam te kijken, toen ik schieten hoorde in de lucht. Even later kwam een brandend vliegtuig uit de richting Twello/Voorst aanvliegen. Het maakte een grote boog, terwijl er iets ontplofte, stukken metaal ratelden op de grond, een bloedende tak van onze kersenboom lag de volgende dag naast een groot stuk aluminium. Het vliegtuig draaide in de richting van de boerderij “De Peperkoeke” en sloeg tegen de grond.
Ik kleedde me aan, deed mijn plaatje van de Luchtbeschermingsdienst (Luftschutz) om mijn arm en pakte mijn fiets. Ik kwam een jongen van Leerkes tegen en samen reden we naar de De Zanden. Het toestel lag een 50 meter van de weg af en brandde als een fakkel, je kon absoluut niet dichterbij komen. Herr Morschke, de vaste man van de technische dienst van het vliegveld Teuge stond ook op de weg te kijken.
We liepen het buitenland in en vonden al gauw een gebogen deur of luik met een Engelse tekst er op, iets van “full north”. Al zoekend stopte ik een stuk glas, een zuurstofflesje en een vliegtuiglamp in mijn overall.
Toen het lichter werd en we dichterbij konden komen zagen we iets verschrikkelijks. Vijf gedode vliegers lagen naast elkaar op de grond van de romp, dat in glijvlucht de grond had geraakt, want de romp was nog aardig compleet.
Inmiddels was de omgeving afgezet door SS-ers van het kamp Groot-Schuilenburg in Apeldoorn, ze stuurden iedereen weg, wij tweeën mochten blijven vanwege onze plaatjes. Toch leek het me beter naar huis te gaan, want ik had gevaarlijke dingen opgeraapt.
De zondag daarop was ik in de Nederlands Hervormde Kerk in Twello. Ds. Steenbeek vroeg de gemeente, na het uitspreken van de zegen, even te blijven staan voor een mededeling. Hij zou naar de begraafplaats in Terwolde gaan om de 5 gesneuvelden te begraven. Massaal gingen de aanwezigen mee naar de begraafplaats. Alleen de dominee mocht naar binnen, wij stonden allemaal buiten de heg te kijken naar de Duitsers, die de vliegers met militaire eer begroeven (noot 8).
noot 3:
De heer G. Nijhof van de Beentjesweg 3, zat te melken, zijn zoon Bertus liep bij hem. Door de bosjes hebben ze Linton niet gezien.
noot 4:
Linton werd verzorgd door Henricus Hermanus Mölder en zijn vrouw Johanna Overvelde. Het meisje Marietje was toen 5 jaar oud. De boerderij staat aan de Bekendijk 12 in Terwolde.
noot 5:
Bertus Veldwijk werd door boer Mölder opgehaald van zijn huis aan de Avervoordseweg in De Vecht. Hij studeerde aan een Middelbare Beroepsschool in Deventer.
noot 6:
De agent was Willem Roest, die voor en in de oorlog de gemeenteweldwachter was in Nijbroek, na de oorlog werd hij rijksveldwachter.
noot 7:
De heer G.J. Hofman uit De Vecht vertelt:
Meer van Dit is Terwolde

Flying Officer Maurice Preston Laycock, een Canadese Typhoon-piloot
Op de begraafplaats in Terwolde bevindt zich een zevental oorlogsgraven van het Britse Gemenebest. Het gaat om twee Canadezen en vijf Engelsen. Zes van de omgekomen vliegers behoorden tot de bemanning…

Interview Els van der Meij
Els woont sinds aanvang 2024 in Terwolde. Wanneer we aanbellen roept Els: ‘Kom maar gewoon binnen!’ en inderdaad, de deur is gewoon open. We lopen de woonkamer in, waar een weefgetouw staat en we …